Antwerps Liedboek

‘Deur geopend naar de schatkamer van het Nederlandse lied. De zangers en zangeressen klinken overtuigend en zeer divers, doordat zij verschillende achtergronden hebben . Mooi, mooi, mooi.’

— Het Parool

In de bruisende metropool en boekenstad Antwerpen verscheen in 1544 bij uitgever Jan Roulans het Schoon liedekensboeck, in een formaat niet groter dan een prentbriefkaart.

Het boekje bevatte 221 dicht op elkaar gedrukte liedteksten, alfabetisch geordend, zonder muzieknotatie en zonder illustraties afgezien van een houtsnede op het titelblad. Dit onooglijke Antwerps Liedboek, zoals het doorgaans wordt genoemd, is van onschatbare betekenis voor onze kennis van het laatmiddeleeuwse wereldlijke lied. Het is een der grootste verzamelingen wereldlijke liederen uit het Europa van die dagen en de vroegste verzameling van een dergelijke omvang die in druk verscheen. De liederen bezingen het volle leven van het herfsttij der Middeleeuwen: liefde en seks natuurlijk, trouw en overspel, list en lust, ongewenste zwangerschappen, geile monniken en impotente grijsaards, gewiekste hoertjes, zotten en zuipschuiten, oorlog en misdaad, politiek en royalty.

Van de minstens vijf drukken die er moeten zijn verschenen is maar één volledig exemplaar over. Zo gaat dat nu eenmaal: hoe populairder het drukwerk des te minder wordt er van bewaard. Goedkope boekjes eindigden gewoonlijk als toiletpapier. De Duitse dichter Hoffmann von Fallersleben herontdekte het laatste exemplaar van het Antwerps Liedboek in de Herzog August Bibliothek in Wolfenbüttel en verzorgde in 1844 een heruitgave. Het waren vooral de balladen die de aandacht trokken van negentiende-eeuwse geleerden: verhalende liederen die in vele streken van Europa onder het volk gezongen werden. Bijvoorbeeld Ic stont op hoogen bergen [2-1] over een jonge ruiter die een meisje afwijst omdat ze hem te arm is. Onthutst gaat ze het klooster in maar krijgt dan een vette erfenis. De ruiter weet niet hoe gauw hij naar het klooster moet rijden, maar het meisje heeft haar gelofte al gedaan. Onverrichterzake druipt hij af. Dit lied, in Duitsland bekend als Graf und Nonne, is een der meest verspreide ballades van Europa geweest en werd door Goethe en vele anderen uit de volksmond opgetekend. Het is tot diep in de twintigste eeuw gezongen op het platteland, ook in Nederland en Vlaanderen. Het Antwerps Liedboek bevat vaak de oudste of gaafste versie van dergelijke balladen. Ook in 1544 waren het al oude liederen, gehavend door de mondelinge overlevering. Zo wordt het liedboek beschouwd als een der belangrijkste bronnen van het middeleeuwse volkslied, dat in de vijftiende eeuw bloeide in een orale traditie waarin het nog nauwelijks schriftelijk werd genoteerd. Dergelijke oude liederen gaan bijvoorbeeld over ridders en jonkvrouwen die in alle vroegte worden gewekt door de wachter van het ouderlijk kasteel. Of over een gevangene die ter dood wordt gebracht en wiens hart de volgende ochtend aan zijn minnares wordt voorgezet, als ontbijt. Taferelen die ook voor Antwerpse burgers uit 1544 behoorlijk archaïsch moeten zijn geweest.

Maar in het Antwerps liedboek staan ook nieuwe liederen, die als zodanig worden aangekondigd. Het zijn meest rederijkersproducten, met kunstige rijmschema’s en een Frans getint, amoureus jargon. De rederijkers, amateurs verenigd in burgerlijke dichtgenootschappen, muntten ook uit in zotte liederen, over drinken en feestvieren: de omgekeerde wereld waarin de Heer van Zelden Vroed de scepter zwoei – maar waaraan natuurlijk een degelijke burgermoraal ten grondslag lag. Muzikaal ademen hun liederen een heel andere sfeer dan de oude balladen: ze klinken moderner, tonaler, en veronderstellen een harmonische begeleiding, terwijl de archaïsche ballademelodieën modaal zijn en hooguit een bourdon verdragen. Overigens dateren enkele van de rederijkersliederen ook al uit de vijftiende eeuw, zoals de liefdesklachten O Venus bandt [2-10] en In mijnen sin hadde ick vercoren [2-2]. Ze zijn bekend geworden door de talrijke meerstemmige bewerkingen die hof- en kerkcomponisten uit de Nederlanden er van maakten. Als thema’s van kunstige composities werden de liederen door heel Europa bekend. Ook TAndernaken op den Rijn [2-16], een liedje waarin amoureuze ontboezemingen van twee hartsvriendinnen worden afgeluisterd, ging zo heel Europa door, als cantus firmus voor talrijke virtuoze instrumentale bewerkingen.

.

‘De Edisonjury prijst de vasthoudendheid waarmee het ensemble zich op de periode focusseert. Hun muzikale zoektochten resulteerden in een imposante discografie.’

— Juryrapport Edison klassiek 2006

‘Door de volkse benadering en uiteenlopende tongvallen contrasteert de cd fraai met het wetenschappelijke gezwoeg dat nodig was om het zover te krijgen. Maar ook dat doet recht aan de manier waarop het repertoire ooit geklonken moet hebben.’

— Tijdschrift Oude Muziek